LEZING VAN ULF GRÖHN (gehouden in maart 1997 op Regio Noord-dag van Buckfast Belangen Verenigd in Eelde/Paterswolde) 

 

TEELT VAN DE BUCKFASTBIJ NU EN IN DE TOE­KOMST

Samenvatting

door A.H. de Witt.

 

Inleiding:

Het is niet niks wanneer iemand voor een lezing even heen en weer vliegt tussen Zwe­den en Nederland. Het is ook niet niks, wan­neer een mede-organisa­tor van de Regio-Noord-dag van Buck­fast Belangen Verenigd zo iemand voor een weekend uit­nodigt. Dan moet er toch wel een goede aanleiding voor zijn. En die is er ook: kijk maar naar de titel van de lezing!

Met het wegvallen van Broeder ADAM als ui­termate groot teler van de honing­bij, wordt het in stand hou­den en ver­der ontwikke­len van zijn creatie nl. de Buckfastbij een toch wel zware opgave. In de landen om ons heen en ook hier in Nederland wordt maar al te goed beseft hoe moeizaam het is om als imkers met een meestal relatief klein aantal volken het teelt- en selectieprincipe van de Buck­fastbij voort te zetten.

Ulf Gröhn gaf in zijn lezing een mogelijke weg aan: werk als imkers met elkaar samen!

Samenvatting van zijn lezing:

"Zo'n vijftien jaar geleden werd mij eens de vraag gesteld: Wat is er toch aan de hand met die Buckfastbijen, wanneer je stambomen moet bestude­ren en van bevruchtingsstati­ons gebruik maakt? Dat hoeft toch ook niet met gewone bijen?

Dat is het hem nu juist. Met gewone bijen hoef je dat niet te doen en je hoeft het ook niet te doen met Buckfastbijen mits je maar goed beseft dat ze dan binnen een paar ge­neraties "gewone bijen" zijn geworden!".

Zo begon Ulf Gröhn zijn lezing. Hij geeft dus duidelijk aan dat er het nodige moet gebeu­ren, wil je aanspraak kunnen blijven maken op de naam "Buckfast-bijen". Van Broeder ADAM hebben we een bij gekregen die juist geteeld is met het oog op een zo groot mogelijke productie van honing bij een zo laag mogelij­ke inzet aan inspanning en tijd. Dat is altijd het doel ge­weest van de teelt op de Buck­fast Abdij en dat moet ook het doel van onze inspan­ning zijn. Voor nu, maar ook voor de toekomst. Hoe Broeder ADAM dat bereikte is duidelijk aangegeven in zijn boeken.

Vaak werd mij de vraag gesteld: is er iemand die het werk van Broeder ADAM kan overnemen als hij er niet meer is? Het antwoord is dat wij hier nu zijn en dat werk moeten voort­zetten. We weten hoe dat moet! Broeder ADAM gaf de weg daartoe aan! Dat is een "schat" waar we allemaal deel aan hebben en die we goed moeten beheren. Dus geen onderlinge competitie maar samenwerking.

Broeder ADAM had de beschikking over 320 volken voor het maken van vergelijkende testen van zustergroepen van koningin­nen (naast de volken voor de honingproductie). Dat heeft natuur­lijk niemand. Het minimum­aan­tal voor een zustergroep bedraagt min­stens 30 raszuiver bevruchte koninginnen voor een vergelij­kende test. Wanneer nu een paar imkers met elk zo'n 30 volken de koppen bij elkaar steken en elk zo'n 10 koninginnen uit die testgroep van 30 testen (en dus elk zo'n 20 volken voor de honingproductie overhou­den), dan ontstaat er een werkbare situatie. Zou je dit nog kunnen uitbreiden tot een ietwat grotere groep van imkers, dan ben je al gauw in staat om zo'n 150 koningin­nen te testen en dat moet genoeg zijn voor het uitselec­teren van teeltkoninginnen en van de moeders van de darrenpro­ducenten voor bevruch­tingsstations.

Wat Broeder ADAM in z'n eentje deed moeten wij vandaag de dag over meerdere mensen spreiden: vandaar SAMENWER­KING !

Dat daarbij stambomen om het hoekje komen kijken bij het plannen van de teelt is duide­lijk. Inteelt ligt altijd op de loer. Het huidi­ge Buckfastma­teriaal in Europa is van origi­ne van minder dan 30 teeltmoeren op de Buckfast Abbey afkomstig. En de meeste hiervan waren ook nog aan elkaar verwant.

Wil je nu ook nog kwaliteit blijven leveren ten behoeve van andere imkers dan verdient het voorkeur om een aantal van de uitgese­lecteerde teeltmoeren in depot onder te brengen. Zo'n depot moet dan wel voor ieder­een toegankelijk zijn (overlarven) (N.B. in Zweden is dit de gangbare praktijk!!). Des te meer goede Buckfastkoninginnen hun weg vinden naar imkers, des te meer zal de vraag naar Buckfastkoninginnen toenemen en daar­mee ook de verspreiding van het genetische materiaal.

Dit brengt ons ook tot het volgende punt: hoe kleiner de groep teeltko­ninginnen, des te eerder treedt genetische uniformiteit op (inteelt). Vandaar ook dat de Buckfastbij zowel verder ontwikkeld als in stand moet worden gehouden. Het maken van nieuwe com­binaties hoort hier ook bij. Als die er een­maal zijn moeten ze ook via een bevruch­tingsstation gebruikt kunnen worden. In zijn boeken geeft Broeder ADAM hiervoor aanwij­zingen en duidelijk is dat niet als een of ander koel kruisingsschema vanachter het bureau moet worden uitge­voerd, maar dat de gedane waarnemingen uiteindelijk de door­slag moe­ten geven.

Tot slot: We mogen geen cultus maken van de Buckfastteelt. Broeder ADAM zat nooit vast­gebakken aan een bepaalde mening of aan een bepaalde werkwijze. Wanneer de feiten in een andere richting wezen, dan paste hij zich aan.

HET MOTTO VAN ULF GRÖHN:

BUCKFASTTELERS WER­KEN SAMEN !