Twee jaren zijn voor
de bijenhouderij natuurlijk nooit dezelfde. Wanneer ik kijk naar de
omstandigheden van de twee laatse jaren, dan zie ik alleen maar opdoemende
contrasten. Het jaar 1992 bleek één van mijn beste seizoenen te zijn, terwijl
1993 één van mijn slechtste was. In 1992 hadden we hier in de zuid-oost hoek
van Zweden een dracht die dag in dag uit door ging ondanks de sterke droogte.
In 1993 is er geen dracht meer geweest na de tiende juni (met uitzondering van
de eerste drie dagen van september toen de heide enkele drupjes gaf). In het
afgelopen jaar verliep het telen van koninginnen uitstekend van mei tot ver in
augustus. Dit jaar gooiden sommige van mijn volken hun darren eruit rond de
vijftiende juni en het telen van koninginnen kon alleen maar uitgeveorde worden
door grof geweld te gebruiken bij sommige volken. Het vorige jaar kreeg ik
gepaarde koninginnen tot half september, dit jaar ........, maar waarom
doorgaan.
Waar het hier over
gaat zijn kruisingen tussen Buckfast en Laesφ op verschillende niveau's en de
resultaten ervan.
Vorig jaar om deze
tijd waren de voornaamste vragen die om een antwoord vroegen:
Hoe gedragen
reciproke kruisingen zich, d.w.z. de bijen die we kruigen waneer we raszuivere
Buckfast-koninginnen insemineren met sperma van Laesφ-darren?
Met de hulp van Folk
Lindquist hebben we vijf van zulke volken gemaakt. Reeds in de vorige herfst
meenden we al te kunnen constateren dat we op deze manier geen "killer-bijen"
hadden voortgebracht.
Uit de ervaringen
van één seizoen met deze vijf volken meen ik te kunnen zeggen dat de
Laesφ-darren niet gevaarlijk zijn. De bijen in deze volken lijken op en
gedragen zich in het algemeen op Buckfast-bijen. Hoewel ze wat onrustiger
waren dan de bijen in de volken die we verkregen door Laesφ-koninginnen te
insemineren met Buckfast-darren. We hebben geen stekende bijen gehad en
absoluut geen neiging om mensen te achtervolgen. Aan de andere kant was er een
opmerkelijke vitaliteit waar te nemen en een zeer goede productiviteit. De
mening van de heer Lindquist is: Deze dieren zijn tot heel wat in staat!
Meer ervaring is ook
verkregen met andere niveau's van kruisingen. F2- en F3-kruisingen kunnen in
sommige gevallen resulteren in bijen die ietwat meer allert zijn dan ik gewend
met met raszuiver Buckfast-bijen. Kort gezegd: ik heb tijdens de zomer enkele
steken gehad van zulke volken. Hoewel er voor mij geen aanleiding in was om een
bijenkap op te zetten.
De andere vraag was
natuurlijk:
Is het mogelijk om
min of meer stabiele combinaties te krijgen, d.w.z. Buckfast-lijnen met enige
invloed van de Laesφ-bij?
Deze vraag is
natuurlijk nog niet definitief beantwoord, maar de reultaten tot nu toe geven
me goed hoop. Het vorioge jaar is een reeks koninginnen grootgebracht, waarbij
een mendelse uitsplitsing werd verwacht. Er liepen 50 koninginnen uit, waarvan
ik er 25 aanhield die gepaard waren op Kåseberga met UG8856. Dit was een
handicap. Ik had me kruisingen met verschillende darrelijnen voorgenomen, maar
was totaal afgesloten van alle bevruchtingsstations (reisbeperkingen t.g.v.
varroa). De paring met 8856 betekende een forse inteelt, die dan ook tot uiting
kwam in "hagelschot"-broed op de ramen. Er werden 12 bevruchte
koninginnen aangehouden en ingewinterd (zie appendix 1 en 2). Helaas
overwinterden 4 van deze koninginnen bij een collega, wiens bijen alle gedood
werden door "Invintra" [1]. Ik hield er 8
van. Daarvan zijn er nu 3 overgebleven en die zijn alle van belang voor de
teelt, maar ik was slechts in staat om van één ervan na te telen in 1993 en dat
was van koningin 9212. Indien mogelijk zullen volgend jaar ook testseries
gemaakt worden van 9204 en 9205. Voortdurend is er het probleem om genoeg
volken te krijgen voor de evaluatie. Het telen van de 9212 was gebaseerd op het
feit dat de werksters zo uniform, handelbaar en rustig waren. Ze zijn geel met
drie banden en de koninginnen uit de 9212 zijn diep goudgeel. Een
doorslaggevende reden was ook dat het volk bijna een hele honingkamer vulde
ondanks het verlies van ongeveer 30 % aan broed.
Zoals kon worden
verwacht lieten de dochters van 9212, bij standbevruchting, een erg goed
broednest zien. Ik heb * uit voorzorg wat materiaal van 9212 verspreid en wacht
met spanning op de verslagen van 1994.
Dit jaar (1993) werd
een gelijksoortige serie van koninginnen opgezet. Deze bestond uit zo'n 40
zusters en 12 ervan werden voor bevruchting naar Kåseberga gebracht. De
darrelijn van dit jaar was 9041. Nog steeds een bevruchting binnen de familie,
maar niet zo'n enorme inteelt als in de serie van 1992. Er is slechts weinig
"hagelschot" in de broedramen. Ik heb 4 van deze koninginnen
aangehouden. Afgaande op hun werksters moet er het volgende jaar van alle vier
worden nageteeld. Het is duidelijk dat gemakkelijk en snel een aanzienlijke
stabiliteit in kleur verkregen kan worden. Maar waar we naar zoeken zijn natuurlijk andere zaken. In de eerste plaats
een lijn waarin sommige van de positieve trekken van de Laesφ-bij aanwezig zijn
en wel speciaal goede overwintering en laag voerverbruik in de winter en
tegelijkertijd een lijn met de typische Buckfast-eigenschappen en een goed
broedresultaat (zie appendix 3).
Volgens de planning
had ik in 1992 zo'n 30 F3-koninginnen
zolang in kleine volkjes zitten na de paring, zodat het mogelijk was een
beoordeling van de werksters te geven. Slechts hierna kan een selectie worden
gemaakt. Om dit mogelijk te maken werden er 20 nieuwe kasten gekocht voor deze
volkjes. Helaas doemden er moeilijkheden op om deze volkjes zolang aan te
houden als nodig was. Golven van vernielzucht kwamen in 1993 over mijn
bijenstanden. Ook is er schade aangebracht op het bevruchtingsstation van
Kåseberga. Volkjes zijn om ver gegooid en rond gesmeten. Het is waarschijnlijk
een geval van erg jonge personen, die wilden laten zien hoe stoer ze wel niet
waren.
Voor het volgende
jaar bestaan de plannen uit het voortzetten van de pogingen om de mendelse
uitsplitsing te gebruiken om nieuwe combinaties te produceren. Er bestaat nu de
mogelijkheid om uit te gaan van kruisingen met andere ouderlijke afkomst, dan
degene die zijn gemaakt in 1992 3n 1993. Er zal dus een basis worden gemaakt om
een Laesφ-lijn te telen zonder al de erfelijke Laesφ-eigenschappen "weg
te telen". Enkele eerste testseries van 9212 en mogelijk van 9204 en 9205
kunnen worden ondergebracht wanneer ik tenminste geïnteresseerde imkers kan
vinden die ze willen hebben.
Zo'n 15 F1-kruisigen
zijn gemaakt. Er zal dus meer materiaal zijn om in het volgende jaar uit te
testen. Samen met eerdere F1-volken zullen we er meer dan twintig hebben. Dit
betekent ook dat de toegang tot Laesφ-darren werkelijk ongelimiteerd is. Deze
darren dragen dan de erfelijke eigenschappen van drie verschillende
teeltmoeren.
In mijn eerdere
plannen heb ik ideeën gelanceerd om een speciale bijenstand in te richten op
een *afgezonderde plek met raszuivere en raszuiver aangepaarde
Laesφ-koninginnen om daar de raszuivere Laesφ-volken te bestuderen alvorens een
experiment met combinatieteelt te beginnen.
Mijn mogelijkheden
hiertoe werden sterk beperkt door de beperkingen die volgden op de
varroa-invasie in Scania. Ik werd gedwongen de raszuivere Laesφ-volken op mijn
thuisstand te houden. Mijn bijenhouderij kan niet erg worden uitgebreid,
hetgeen betekent dat de ruimte voor raszuivere Laesφ-volken beperkt is. Ik heb
dit jaar vijf volken ingewinterd met raszuiver aangepaarde Laesφ-koninginnen.
Hier kunnen we nog twee raszuiver aangepaarde koninginnen aan toe voegen
waarvoor Folke Lindquist de zorg op zich heeft genomen. We hebben dus zeven
raszuivere Laesφ-volken om mee te experimenteren.
Dit beteknt in feite
dat we de mogelijkheid hebben om zoveel raszuivere Laesφ-koninginnen te telen
als we maar willen. De erfelijke gegevens van deze volken staan veel
verschillende combinaties toe.
Het bestuderen van
de raszuivere Laesφ-volken heb ik zoveel mogelijk uitgevoerd op Laesφ. Ook dit
jaar heb ik het eiland bezocht. Ze hebben nu een project gestart met het doel
de originele bij in stand te houden. Toen ik Björn Johansen bezocht, trof ik
hem aan terwijl hij de zorg had over 195 Kieler-bevruchtingskastjes met geïnsemineerde
koninginnen. Deze zouden gebruikt worden om koninginnen te verwisselenin alle
volken waarvan de werksters een gele kleur vertoonden. Je kunt alleen maar
hopen dat dit werk succes heeft. De Laesφ-bij is nu wettelijk beschermd op dit
eiland. Maar wetten kunnen worden opgeheven, zoals we allemaal weten.
De F1-kruisingen (in
beide richtingen) zijn ook in 1993 de beste voor wat betreft de productie. Eén
volk heeft getracht te zwermen en in één is er een stille
moerwisseling geweest. Kalkbroed werd in 1992 niet geconstateerd, maar dit
jaar heb ik een paar verspreide cellen aangetroffen in het darrenbroed. De
uitwintering en de spaarzaamheid zijn net zo goed geweest als het vorige jaar. In
feite lijken deze kruisingen net zo weinig te verbruiken in de winter als de
beste Anatolische lijnen.
Toen de Buckfast-bij
onstond in de twintiger jaren, was die gebaseerd op twee verschillende rassen.:
de voormalige Engelse bij (de donkere West-Europese bij) en de Ligurische (de
leerbruin gekleurde Italiaanse). Toen ik dan ook aan de weet kwam dat er een
populatie van de Ligurische bij op een eiland in Australië was en dat Finn
Christensen op Fyn in Denemarken materiaal ervan had verzameld, was de
verleiding te sterk. Ik heb materiaal mee naar huis gebracht van Finn's
Ligurische bijen. Deze bijen zijn op Kangeroo Island geweest gedurende meer dan
honderd jaar zonder contact met andere bijen. We hebben ze nu in Zweden en we
kunnen als we willen weer "bij het begin beginnen" met de
Buckfast-bij. Want ik heb het gevoel dat de Laesφ-bij behoorlijk wat gemeen
heeft met de oude Engelse. Eén ding is zeker: zo'n stabiele originele lijn als
deze bijen van Kangeroo Island moeten wel van grote waarde zijn voor
teeltdoeleinden. Sinds 1950 zijn deze bijen beschermd op dit eiland.
Het jaar 1994 wacht
met een hoop interessant werk. Als ik maar 300 volken had voor de beoordeling.
Löderup. 30
september 1993.
Ulf Gröhn.