STEVE TABER

GEDRAG VAN BIJEN

(verschenen in de American Bee Journal van juni 1980)

vertaald door A.H. de Witt.

Ziekte bij bijen.

            Bij alle imkerijonderwerpen waarin verschil van mening is, is er geen grotere tegenstel­ling te vinden dan die met betrekking tot broedziekten. Er is enige overeenstemming voor wat betreft de oorzaak van Amerikaans Vuilbroed, Bacillus larvae, de infectie en het moment van infectie, maar geen overeen­stemming voor de behandeling.

De vragen waar het om gaat zijn:

- Verbrand je alle besmette volken of alleen de zwaar aangetaste?

- Geef je een preventieve behandeling met antibiotica of behandel je slechts de besmette volken?

- In hoeverre is er bij deze ziekte sprake van een econo­misch belang?

            Wanneer het gaat om Europees Vuilbroed schijnt niemand de oorzaak te weten. En wat betreft kalkbroed: we hebben niet veel ideeën over de verspreiding ervan. Persoonlijk heb ik geprobeerd volken te enten met kalkbroedsporen op wel tien verschillende manieren en dat gaf slechts ten dele resultaat. Daar komt nog bij dat het niet lukte eerdere succes­volle methodes van besmetting te herhalen.

            Er zijn verscheidene verwijzingen naar heden­daagse en makkelijk te verkrijgen literatuur in verband met broedziek­ten. Alleen weet ik niet goed of ik U die kan aanbevelen omdat U dan een eenzijdig standpunt krijgt voorgeschoteld. Mijn voorstel is om ze allemaal door te nemen (ook de niet hier genoem­de). Mijn voornaamste klacht is dat niemand werkelijk geïnteresseerd om van broedziekten af te komen, terwijl ik er van overtuigd ben dat dit snel en makkelijk kan via de weg van resistentieteelt.

            Ik houd er niet van om medicamenten als ziektepreventie­ toe te dienen aan gezonde volken. Zelf neem ik die ook niet als preventief middel tegen ziekte. Waarom zou ik het dan wel aan mijn bijen geven? Medicamenten tegen broedziekten zijn in honing gevonden en dat is een veeg teken.

            Wat we nodig hebben is meer onderzoek op het gebied van resistentie tegen ziekte, waarin Rothenbuhler ons als pionier is voorgegaan, en het trekken van direct voordeel uit het werk dat hij deed, nl. het tot stand brengen en toegankelijk maken van een ziekteresistente bij voor de imkerij.

            Een behandeling zoals ik die heb toegepast wordt hier gepresenteerd en is gebaseerd op informatie van Rothenbuhler (1958) over het gedrag van bijen èn op het gebruik van antibi­otica. Een deel van deze voorgestelde behandeling is illegaal in sommige staten (vert.: van Amerika) en is onpraktisch voor de meeste imkers. Mijn bedoeling met het presenteren ervan is dat het een onderwerp van gesprek zal worden en dat er over nagedacht wordt.

            Rothenbuhler ontdekte twee genen die, wanneer ze in homozygoot recessieve staat aanwezig waren, bij volwassen bijen het volgende veroorzaakten:

1. het ontzegelen van dood broed

2. het verwijderen van dood broed

            Het broed hoeft niet perse ziek te zijn, maar moet wel dood zijn. Als het broed ziek is doet het er niet toe welke ziekte dat is, behalve dan dat Amerikaans Vuilbroed wat kleverig is (vert.: ".... trekt draden") en dat het voor de resis­tente bijen wat langer duurt om het te verwijderen.

             In de ontwikkeling van de honingbij waren er "goedaardi­ge" genen die de neiging hadden toe te nemen ten koste van "kwaadaardige". Met andere woorden: bijenvolken die zeer gevoelig waren voor ziekten kwamen er mee in contact en hadden een grote kans om daaraan dood te gaan. Een verdere selectie­druk, die de neiging had om de resistente genen in de popula­tie op te voeren, had plaats gedurende de periode dat bijen-inspecteurs-van-staatswege de zieke volken verbrandden.

            Veel van de inspectieprogramma's van de staat zijn vrij recent veranderd om controle op ziek materiaal of behandeling t.b.v. ziektepreventie van imkerszijde met verschillende medicamenten zoals Terramycine of sulfathiasole (dit laatste is zeer recent een verboden middel geworden) toe te staan. Dit introduceert in belangrijke mate een verandering in de genfre­quentie van de resistentie tegen ziekte. Of anders gezegd: steeds meer volken zullen met ziekten te maken krijgen en hun controle met behulp van medicamenten zal steeds moeilijker worden. Ik baseer deze uitspraak op de zeer hoge mate van waarschijn­lijkheid dat sommige van de koninginnentelers in de Verenigde Staten, die jaarlijks duizenden koninginnen telen en verkopen, toevallig zeer gevoelige stammen als teeltma­teriaal kunnen gebruiken.

            Een complicerende factor is dat koninginnen 0 - 4 resis­tente genen (vert.: bedoeld is hier 2 genen die samen 0 - 4 resistentie-allelen hebben) bij zich dragen en paren met 8 - 12 darren. Sommige darren zullen resistente genen hebben en andere zullen de beide nadelige en daardoor ziektegevoelige genen hebben.

            Stel nu eens dat de genfrequentie gunstig is voor de beide genen en stel nu bijvoorbeeld eens dat beide genen een frequentie hebben van 0,75 in de populatie. Dat betekent dat 93% van de rondvlie­gende darren tenminste één gen voor resis­tentie bij zich draagt. Dat betekent ook dat ongeveer 93% van de maagdelijke koninginnen één of twee van de resistente genen bij zich zullen dragen. Tenslotte zal het haast onmoge­lijk zijn voor een koningin om homozygoot te zijn voor beide resistente genen en te paren met slechts die darren die resistent zijn. Als gevolg hiervan zal er in bijna elk volk een mengelmoes aanwezig zijn van bijen die ontzegelen en opruimen en bijen die dat niet doen.

            Dit verklaart waarom er in sommige volken slechts één of twee zieke cellen aanwezig zijn en er zeer weinig geval­len van volken met duizenden aangetaste cellen zijn.

            Uit sommige niet gepubliceerde onderzoekingen, die ik uitvoerde tijdens mijn werkzaamheden op het Onderzoeksin­sti­tuut voor Bijen van de USDA (United States Department of Agriculture) en waarbij we teeltmateriaal selecteerden dat resistent was of gevoelig - beter gezegd: genen bij zich droeg voor schoonmaken en verwijderen van dood broed -, bleek dat er enorme verschillen bestonden tussen koningin­nen die waren gepaard met één dar ten opzichte van  koninginnen die met drie darren waren gepaard. De paringen met één dar toonden altijd een erg positief en eenduidig resultaat, terwijl de paringen met drie darren deze resultaten niet zo duidelijk lieten zien. De genetische verklaring is waarschijnlijk dat één van de drie darren verschillende genen met zich mee bracht, die resulteer­den in heterozygotie of variatie in het werksternageslacht.

            Ik doe de suggestie dat medicamenten nooit moeten worden gegeven als preventief middel tegen ziekte. Wanneer ziekte zich openbaart in een volk dan moet de koningin gedood worden en moet er een nieuwe koningin van andere afkomst worden ingevoerd terwijl ondertussen het volk met een antibioticum wordt behandeld. Dit is speciaal van toepassing bij teeltmate­riaal; anders kan immers de verspreiding van de dominante genen voor het niet-ontzegelen en niet-opruimen veel groter worden. In feite zouden telers kunnen proberen verzegeld dood broed in hun teeltvolken te brengen om te controleren of de bijen wel of niet snel het dode materiaal ontzegelen en opruimen.

            Mijn advies voor behandeling van volken is ze niet te verbranden, maar om ze rigoureus te behandelen met een dage­lijkse kleine dosis antibioticum. De volwassen bijen maken dan de cellen schoon en hebben dan de bacteriën overal aan hun monddelen zitten. Wanneer ze dan voortdurend in contact komen met een antibioticum is dit een geschikte manier om het volk grondig te ontdoen van de ziekteverwekken­de bacteriën. Tege­lijkertijd zouden bijen van een andere afkomst moeten worden toegevoegd om snel te voorzien in "schoonmaak-bijen". Geadvi­seerd wordt om elke drie dagen twee pond bijen van ver­schil­lende herkomst toe te voegen. Deze procedure, gecombineerd met een dagelijkse dosis antibioticum, leidt er toe dat binnen 10 dagen ernstige gevallen van Amerikaans Vuilbroed zijn opge­ruimd.

Aangehaalde literatuur:

Rothenbuhler, W.C. 1958. Genetics of behavior differences in honey bees. Procee­dings of the X International Congress of Genetics. II:­242.

Geselecteerde literatuur voor broedziekten bij bijen:

Eckert, John E. and Frank R. Shaw. 1960. Beekeeping. 536 pp.

Gochnauer, T.A., B. Furgala and H. Shimanuki. 1975. Diseases and enemies of the Honey bee. In: The Hive and the Honey Bee. Edited by Dadant & Sons. 740 pp.

Shimanuki, H. 1971. Brood diseases of honey bees. In: Beekeeping in the United States. Agriculture Handbook No. 335, USDA. 147 pp.

Shimanuki, H. 1978. Bacteria. In: Honey Bee Pests, Predators, and Diseases. Edited by Roger A. Morse. 430 pp.