(Dit artikel verscheen in de American Bee Journal maart 1982. Voor de genetische begrippen: zie voetnoot)
Vertaald
door A.H. de Witt.
TEELT MET HET OOG OP ZIEKTE-RESISTENTIE
THEMA: ziekteresistente bijen maakt het gebruik van
antibiotica overbodig.
Het
heeft mij verbaasd dat er zo weinig interesse te constateren was voor de
twee, door Walter. C. Rothenbuhler ontdekte en beschreven, genetische
eigenschappen die bijen resistent maken tegen Amerikaans Vuilbroed. Naar mijn
mening is dit de allerbelangrijke eigenschap die aan bijen via teelt kan
worden toegevoegd. Er zijn twee redenen waarom ik denk dat dit zo belangrijk
is:
1.De twee
genetische eigenschappen die Walter ontdekte en beschreef als hygiënisch
gedrag, zijn niet specifiek voor Amerikaans Vuilbroed. Eén gen veroorzaakt het
ontzegelen van een cel met dode inhoud en de andere doet de bijen het
dode materiaal verwijderen. Dat betekent dat alle broedziekten zullen
worden opgeruimd en verwijderd uit de kast. Je bent dan in staat om in één
keer Amerikaans en Europees Vuilbroed, kalkbroed, steenbroed en zakbroed kwijt
te raken.
2.Antibiotica
is gevonden in de honing in het broednest en in de honingkamers (Gilliam en
Argauer, 1981; Lehnert en Shiminuki, 1981). Als imkers kunnen we het niet maken
dat de FDA (Amerikaanse "Keuringsdienst van Waren") antibioticabevattende
honing vindt op de schappen van winkels. Het gebruik van ziekteresistente
bijen zal het gebruik van antibiotica te niet doen.
Daarom
besloot ik te gaan telen op ziekteresistente koninginnen en die te verkopen.
Ik zou willen dat veel andere koninginnetelers dit ook deden. Imkers die
slechts een paar koninginnen telen voor eigen gebruik zouden deze manier van
telen ook moeten proberen. De bedoeling van dit artikel is uit te leggen hoe ik
het deed en hoe U het ook kunt doen.
Rothenbuhler
vermeldt dat het bij beide eigenschappen om recessiviteit gaat. De ene gaf hij
aan met het symbool "r" (removing - verwijdering) en de andere met
het symbool "u" (uncapping - ontzegeling). De koningin heeft twee
sets chromosomen. Ze kan de genetische aanleg hebben voor de niet-verwijdering
(waarbij het oude symbool) "RR" wordt gebruikt en daarmee dus
homozygoot zijn of ze is heterozygoot, "Rr". (vert. dus in beide
gevallen: niet-verwijdering). Dezelfde redenering geldt voor het
niet-ontzegelen "UU" voor de homozygote koningin en "Uu"
voor de heterozygote. Darren hebben slechts één set chromosomen en zijn dan ook
"R" of "r", waarmee ze hun sperma voorzien om eicellen
(voor werksters) te bevruchten. Wanneer de eicel een "r" bevat en het
sperma kwam van een "R"-dar, dan zou er geen of erg weinig
verwijdering van dood materiaal door die werkster zijn en hetzelfde geldt voor
de ontzegeling.
Het is
vervelend voor imkers die op deze eigenschappen willen gaan telen, dat bepaalde
noodzakelijke genetische informatie niet beschikbaar is. Eén daarvan is de
frequentie van beide genen in de bijenpopulatie en de andere is hoeveel ziekteresistente
darren moeten paren met de koningin, die ook ziekteresistent is, vóórdat het
bijenvolk zelf ziekteresistent wordt. Er is echter enige informatie, die kan
worden ontleend aan vroeg werk m.b.t. ziekteresistentie. Zoals is af te lezen
uit de tabel, die uit "The Hive and the Honey Bee" is gehaald,
werden 25 volken genomen en getest op ziekteresistentie in 1935 en 25% daarvan
was ziektevrij aan het einde van het seizoen nadat ze besmet waren met
restanten van dode poppen.
Tabel
1. Vooruitgang in de teelt voor resistentie tegen Amerikaans Vuilbroed.
Jaar Aantal besmette volken % Ziektevrij aan
het einde van
het seizoen
1935 25 28
1936 27 33
1937 114 71
1938 111 81
1939 148 92
1940 89 78
1941 59 86
1942 90 73
1943 89 76
1944 55 98
1945 66 98
1946 101 92
1947 37 81
1948 68 71
1949 62 98
We
weten nu dat koninginnen paren met ongeveer 10 darren en dat het werkelijk onmogelijk
is voor al die 10 darren om ziekteresistent te zijn (vert. het gaat hier om
standbevruchtingen!!). Laten we nu eens aannemen dat 1 op de 3 darren dat is.
Ik had
te maken met dit probleem en loste het (ten dele) op. Maar U moet zich
herinneren dat ik slechts ziekteresistente bijen wilde en dat ik er niet op
uit was om wetenschappelijke informatie te verzamelen voor publicatie; mijn
reeks met gegevens is dan ook wat pover. Na kunstmatige inseminatie van zo'n
150 koninginnen, bleken er ten slotte 8 ziekteresistent te zijn. Mijn bijen,
waarmee ik moest werken, kwamen van vier verschillende commerciële imkerijen
sinds ik bij de USDA (United Atates Department of Agriculture) weg ben. Dus
vanuit mijn standpunt bekeken leek het er op dat minder dan 10% van de bijen
ziekteresistent waren. Dat betekent dat de genen zeldzaam zijn, maar aanwezig
kunnen zijn in de bijen op een bijenstand. Het houdt ook in dat, wanneer een
ziekteresistent volk wordt gevonden, er moet worden aangenomen dat de koningin
heterozygoot is en dat ze heeft gepaard met slechts één of twee ziekteresistente
darren (vert. naast de andere darren).
Laten we nu even verder kijken naar de tabel,
die laat zien welke opmerkelijke vooruitgang werd gemaakt door O.W. Park, Frank
Pellet en Floyd B. Paddock in 10 jaar teelt op ziekteresistentie. Zij deden hun
testen door ten minste 25 resten van dode poppen (veroorzaakt door Amerikaans
Vuilbroed) toe te dienen aan elke kast. We weten nu dat deze resten niet hoeven
te worden toegevoegd, maar dat dood broed voldoende is. Het enige wat dan hoeft
te gebeuren is kijken naar ontzegeling en verwijdering.
De
manier waarop ik mijn teeltprogramma en selectie op ziekteresistentie heb
uitgevoerd is verschillend en gaat naar mijn mening een beetje sneller. Van die
al genoemde 150 geïnsemineerde
koninginnen waren er niet meer dan 10 afkomstig van dezelfde moeder-koningin.
En van deze 15 groepen van 10 koninginnen waren alle via kunstmatige
inseminatie bevrucht door één dar, elk weer afkomstig van een verschillende
moeder-koningin. De testen werden pas twee maanden na het begin van de eileg
uitgevoerd omdat mocht worden aangenomen dat zo rond die tijd de werksterbijen
uit de voorgaande periode waren gestorven. Ik neem aan dat elk van de 8
koninginnen heterozygoot was, maar ik weet dat de dar waarmee ze werd geïnsemineerd
ziekteresistent was zodat de helft van de 8 koninginnen nu homozygoot voor
ziekteresistentie zal zijn en de andere helft heterozygoot. Dochter-koninginnen
van ziekteresistente moeders werden daarna ingevoerd in al mijn volken (minder
dan 200), hetgeen de genfrequentie in mijn populatie van minder dan 5 - 10%
naar boven de 50% en dicht bij de 75% bracht in twee generaties.
Dit kan
ook uitgevoerd worden met standbevruchting, maar gaat dan aanzienlijk
langzamer. Laten we eens aannemen dat van de 200 geteste volken er zo'n 20
positief ziekteresistent blijken te zijn. Tien dochter-koninginnen worden van
elk van de 20 gemaakt en 180 ziektegevoelige volken worden van een nieuwe koningin
voorzien. Neem nu eens aan dat elk van die 20 ziekte-resistente
koningin-moeders heterozygoot was en dat slechts 2 van de 10 darren waarmee ze
paarden ziekteresistent waren. Altijd van het meest slechte scenario uitgaande,
kun je berekenen dat de helft van de dochters heterozygoot ziekteresistent zal
zijn en de andere helft homozygoot ziektegevoelig. In één generatie is dan de
populatie veranderd van ongeveer 5% naar 25% ziekteresistent. Met een paar
generaties meer is het mogelijk de genfrequentie boven de 50% te brengen en
zullen er hier en daar homozygote ziekteresistente koninginnen tevoorschijn
komen.
Omdat
ik nu een beetje ervaring heb opgedaan met het testen van bijen op ziekteresistentie,
heb ik een klein grafiekje gemaakt, dat sommige toekomstige onderzoekers van
dit probleem misschien zullen verwerpen. Maar wat de grafiek probeert duidelijk
te maken is dat er een aanzienlijk verschil is tussen bijen die ziekte-resistent
zijn of ziektegevoelig.
Het
neemt gewoonlijk nogal wat tijd voordat technologie, die ontwikkeld is door de
wetenschap, wordt opgepikt door de industrie. Misschien is dat het geval met de
informatie die ontwikkeld is en meerdere malen is gepubliceerd door Walter C.
Rothenbuhler. Zijn eerste artikelen over dit onderwerp verschenen in de
wetenschappelijke literatuur in 1958. Hij roerde het ook aan in de American Bee
Journal van 1969. Ik heb niet al zijn pogingen om deze belangrijke eigenschappen
onder ogen van wetenschappers en imkers te brengen in de volgende literatuurlijst
in chronologische volgorde opgesomd omdat sommige zelfs moeilijk te vinden zijn
in de beste bibliotheken, maar voor hen die geïnteresseerd zijn volgt hier een
redelijke lijst.
Voetnoot:
Erfelijke
eigenschappen worden door ons beschreven als: het organisme kan dit of dat
wel/niet doen, wel/niet aanmaken etc. Zo'n eigenschap wordt een gen genoemd en
deze genen liggen op de erfelijkheidsdragers (de chromosomen) in de celkernen.
Genen kunnen allerlei "uitdrukkingsvormen" hebben. Bijv. het gen voor
de huidskleur bij koeien kan twee allelen hebben: zwart of rood. Organismen met
geslachtelijke voortplanting zijn vrijwel alle dubbel uitgevoerd voor wat
betreft hun chromosomen: ze hebben van zowel hun vader als van hun moeder een
set chromosomen mee gekregen. Dat set ontstaat via de celdelingen in hun
voortplantingsorganen, waarbij geslachtscellen (gameten) worden gevormd. Zo'n
geslachtscel heeft dan een enkel set chromosomen.
Wanneer
twee geslachtscellen met elkaar versmelten tot één cel (de zygote) dan heeft
deze cel dus weer een dubbel set chromosomen. Via vermeerderingsdeling groeit
zo'n cel uit tot een organisme. Wanneer organismen van zowel vader als van
moeder hetzelfde allel voor een bepaalde eigenschap hebben gekregen, dan wordt
zo'n organisme voor die eigenschap homozygoot (homo = gelijk) genoemd.
Wanneer
we aan de huidskleur van koeien denken dan zou dat zijn: zwart/zwart of rood/rood.
Wanneer een homozygoot zwarte stier wordt gekruist met een homozygote rode koe
dan zullen alle kalveren zwart zijn. Zwart overheerst dus en wordt dominant
genoemd. Zo'n kalf heeft van vader een zwart allel mee gekregen en van moeder
een rood allel en is daarmee v.w.b. zijn genetische aanleg ongelijk ofwel
heterozygoot (hetero = verschillend). Het rode allel wordt dan overheerst door
het zwarte en is dan recessief (onderdrukt).
Dominante
allelen worden vaak aangeduid met de eerste letter van hun naam. De Z staat dan
voor zwart. Het recessieve allel wordt aangeduid met de corresponderende
kleine letter. De z staat dan voor rood. De bewuste kalveren zijn in hun genetische
aanleg dan Zz (genotype) en in hun uiterlijk zwart (fenotype). Bij een rood
kalf weet je dan direct het genotype uit het fenotype.
In dit
artikel is sprake van genfrequentie. Daarmee wordt in feite bedoeld de allelfrequentie.
Dus hoeveel keer dit allel voorkomt onder zo'n groep organismen. Stel dat het
allel voor rode huidskleur in 10 van de honderdvijftig gevallen voorkomt dan
is de allelfrequentie 10/150 x 100% = 6,6%. Het zwarte allel heeft dan een
genfrequentie van 100% - 6,6% = 93,4%.
Literatuur:
Cale, G.H., Jr. and W.C. Rothenbuhler. 1975.
Chapter VI. Genetics and breeding of the honey bee. In: The Hive and the
Honey Bee. Edited by Dadant & Sons.
Gilliam, M. and R.J. Argauer.
1981.
Terramycin residues in surplus and brood nest honey after medication of
honey bee colonies by three different methods. Gleanings in Bee Culture
109(10):545-551.
Lehnert, T. and H. Shimanuki.
1981.
Oxytetracycline residues in honey following three different methods of
administering the antibiotic. Apidologie 12(2):133-136.
Rothenbuhler, W.C. 1967.
American foulbrood and bee biology. International Beekeeping Congress,
21st, College Park, Maryland, Apimondia Publishing House, Bucharest I, Str. Pitar Mos, Romania.
(N.B. Dit
artikel is in vertaling verschenen in het Buckfast Bulletin nr. 23 van februari 1995).
Rothenbuhler, W.C., J.M.
Kulincevic and W.E. Kerr. 1968.
Bee genetics. Ann. Rev. of Genetics, Vol. 2: 413-438.