STEVE TABER

Een stukje historie met betrekking tot de resistentie tegen Amerikaans vuilbroed

(Verschenen in de American Bee Journal van september 1994)

Vertaald door G.C. van Eizenga

 

            Het eerste artikel hierover vond ik in de American Bee Journal van Januari 1936, getiteld "Disease Resistance and American Foulbrood" - een vier pagina's tellend artikel met 14 foto's van de procedure door Dr. O.W. PARK, IOWA. Als je dit artikel nu leest, dan is het belangrijk om te weten en te besef­fen, dat de auteur destijds niet wist, dat de jonge konin­gin met meer­dere (mis­schien wel 12 tot 20) darren paart. Hij had niet de beschik­king over kunstmatige inseminatie en had zeer waar­schijnlijk een zeer beperkte basiskennis van de erfelijkheid. Pas in de veertiger jaren gingen de basisprinci­pes van de er­felijkheids­leer deel uitmaken van de meeste universitaire oplei­dingen en de hele idee van resis­tentie tegen ziekte en ziektekiemen in planten en dieren begon eigen­lijk pas toen serieuze aandacht te krij­gen van weten­schappers en telers.

 

            En U dient zich ook te realiseren dat het wetenschap­pelijk onderzoek op de Land Grant Colleges over het gehele land voornamelijk onder de supervisie stond van de Cornel­l Univer­siteit in de staat New York en de Universiteit van Cali­fornië te Davis. Hoevelen onder U kunnen zich herinneren dat in 1936 de meeste boerderijen in de USA niet groter waren dan 16 hec­tare en geleid werden door een flinke sterke kerel en een goed en sterk paard of muilezel? In die dagen gingen de ge­sprekken niet over "agribusi­ness" en/of de imkers voor het be­stuiven van de voornaamste oogsten betaald moesten worden, want het ge­beurde allemaal gratis. En wist U of realiseert U zich dat de bijenhouders de eerste onder de boeren waren die vrach­tauto's begonnen te gebruiken?

 

            De reden voor deze opsomming van deze oude feiten ligt bij mij in het schetsen voor U van de achtergrond van deze bijen­onder­zoekers uit een ver begin en het vallen en opstaan waar­mee ze te maken hadden om hun werk af te maken. Het sala­ris van een Universiteitsprofes­sor in 1936 was ongeveer 3000 dol­lar per jaar. En het geld voor onderzoek dan, kwam dat er bij? Bent U maf? Dat moesten ze ook betalen van dat sa­laris. De USA en de rest van de wereld begonnen juist weer uit het dal van de grote economi­sche wereldcrisis te krab­belen en geld was een schaars ar­tikel. Het arbeidsloon lag toen bij 20 d­ollarcent per uur.

 

            Ik kreeg mijn eerste bijenbaan in 1941, toen alles reeds weer een beetje beter werd, bij een bijenhouder in de staat New York. Hij betaalde me 30 dollar/maand plus kost en in­woning (en ik had het er goed en hoorde als 't ware bij het gezin). Daarvoor moest ik 60 uur in de week werken en de prijs van de klaverhoning was 6 dollarcent per pond.

 

            Nu terug naar Dr. PARK's werk. Hij vermeldt dat hij in de 20 jaar ervoor verschillende berichten over immuniteit of resistentie tegen AVB tegenkwam -- deze grote namen inbegre­pen: Rauchfuss uit Colorado; B. Lineburg uit Illinois; Charles Mraz uit Ver­mont; C. Alfonsus uit Wisconsin en R. G. Richmond eveneens uit Colorado.

 

            PARK nam contact op met bijenhouders die dachten dat ze resistente volken hadden en vroeg ze hem deze koninginnen te schenken, zodat hij een "logische en wetenschappelijke studie" kon opzetten naar, zoals hij zei: " Bestaat er variatie in resistentie tegen AVB bij honingbijen?" Hij ontving zo 45 ko­nin­ginnen, maar slechts 25 bezaten voldoende weerstand om in 1935 getest te worden. Hier kwamen nog 6 controle volken bij, die van een stam waren die gemakkelijk te besmetten waren. Deze eerste test werd uitgevoerd in Atlantic, Iowa, op de boerderij van Frank C. PELLETT, die op dat moment een baan had bij de American Bee Journal.

 

            De eerste belangrijke vraag was hoe aan ieder volk een stan­daard-besmetting moest worden gegeven. Drie personen hadden een suikeroplossing of honing gebruikt waarin een aantal sporen waren opgelost, maar er werd tevens vermeld dat deze methode vaak mislukte, zodat de volken niet ziek werden. Professor Muck uit Oostenrijk berichtte dat wanneer een vier­kant stukje broed dat veel schilfertjes met AVB bevatte, uitges­neden en wel in het broednest geplaatst werd, altijd tot de ziekte leidde. Dit werd de methode die hij (PARK) voor zijn werk koos. Het kleine vier­kantje van 2½ x 2½ inch bevatte ongeveer 200­ cellen. Bijna de helft bevatte korstjes met AVB, maar geen enkele stukje be­vatte minder dan 75 stukjes. Boven­dien kwamen alle stukjes met bes­mette raat uit hetzelfde volk.

 

            De besmette stukjes raat werden gedurende de eerste drie weken van augustus gemaakt en veelvuldige observaties werden verricht over de stukjes ingevoerde raat. De laatste inspectie werd gedaan op 28 september en het broeden was nog volop aan de gang. Op die datum waren zeven volken vrij van de ziekte. Dit vormde de start van een vruchtbare serie onder­zoeken, die gevolgd werden door verslagen van onderzoeken door PARK en Prof. F. B. PADDOCK, de Staatsbijenhouder van de staat Iowa.

 

            Heel speciaal was een experiment dat hij het jaar daarop uitvoerde. Nadat hij vastgesteld had op de hierboven ge­schetste wijze dat een volk resistent was, stelde hij de bijen bloot aan een veel zwaar­dere test door een zwaar besmette raat, in zijn geheel, midden in het broednest te plaatsen. Zeven dagen later waren alle korstjes verwijderd en eitjes en larven waren aanwezig, maar kort tijd later verscheen besmet broed op de andere raten van het broednest. Vijf-en-veertig dagen nadat hij de besmette raat in het broednest had gehan­gen, was het volk in hoofdzaak vrij van besmetting.

 

            Toen ik bijen hield in Vacaville, Californië, ongeveer 7 jaar geleden, deed ik precies hetzelfde experiment behalve dan dat mijn koningin geïnsemineerd was en zich in een klein 3-raams volk­je bevond. Vierentwintig uur nadat ik het raam met vele duizenden korstjes middenin het kastje gehangen had, was het halve raam schoongemaakt en bevatte het eitjes. Een week later was het gehele raam vrij van besmetting en bevatte het eitjes en larven, maar de beide andere ramen zagen er ziek uit en werden ook hier en daar schoongemaakt. Dit werk dat door PARK werd begonnen in 1935, werd voortgezet tot bijna 100% van alle volken vrij waren van ziekte en van deze stam materiaal verkocht werd aan bijenhouders vanaf ongeveer 1942. Met deze ziekteresis­tente stam werd voor de verkoop geadverteerd in de American Bee Journal tot ten­minste 1950, toen men ermee op­hield (uit gebrek aan belangstel­ling denk ik)

 

            Nog een ander karwei werd ondernomen door Dr. Allan Wood­row van de oude Bee Culture Division van het USDA (United States Department of Agriculture) uit Laramie, Wyoming, dat toen het centrum voor bijenziekten was. Ook dit wierp nog een licht op het mechanisme van ziekteresistentie. De titel "Ge­drag van honingbijen jegens broedinfectie door AVB" werd gepubliceerd in de American Bee Journal in augustus 1941.

 

            Dr. Woodrow maakte een apparaatje waarmee hij een indivi­due­le cel op elk raam telkens opnieuw terug kon vinden om deze telkens opnieuw te bekijken. Hij deed zijn waarnemingen in 1937 en 1938 bij bijen die hij had ontvangen van Dr.Park en die door deze resistent genoemd waren. Waarnemingen werden in het laboratorium tevens gedaan bij bijen die bekend stonden om hun ontvankelijkheid voor besmetting. Hij constateerde dat er een ruime spreiding bestond in de hoeveelheid tijd die resis­tente bijen nodig hadden om de door een AVB-infectie gedode larven te verwijderen: van 1.7 tot 9.8 dagen. Verder vond hij dat des te meer geïnfecteerde cellen er in een volk waren, er des te trager dood materiaal opgeruimd werd.

 

            Later werden er door Park nog veel meer artikelen gepu­bli­ceerd, omdat hij het programma nog jarenlang voortzette.