Vertaald
door G.C. van Eizenga
Het
eerste artikel hierover vond ik in de American Bee Journal van
Januari 1936, getiteld "Disease Resistance and American
Foulbrood" - een vier pagina's tellend artikel met 14 foto's van de
procedure door Dr. O.W. PARK, IOWA. Als je dit artikel nu leest, dan is het
belangrijk om te weten en te beseffen, dat de auteur destijds niet wist, dat
de jonge koningin met meerdere (misschien wel 12 tot 20) darren paart.
Hij had niet de beschikking over kunstmatige inseminatie en had zeer waarschijnlijk
een zeer beperkte basiskennis van de erfelijkheid. Pas in de veertiger jaren
gingen de basisprincipes van de erfelijkheidsleer deel uitmaken van de
meeste universitaire opleidingen en de hele idee van resistentie tegen ziekte
en ziektekiemen in planten en dieren begon eigenlijk pas toen serieuze
aandacht te krijgen van wetenschappers en telers.
En U
dient zich ook te realiseren dat het wetenschappelijk onderzoek op de Land
Grant Colleges over het gehele land voornamelijk onder de supervisie stond van
de Cornell Universiteit in de staat New York en de Universiteit van Californië
te Davis. Hoevelen onder U kunnen zich herinneren dat in 1936 de meeste
boerderijen in de USA niet groter waren dan 16 hectare en geleid werden
door een flinke sterke kerel en een goed en sterk paard of muilezel? In die
dagen gingen de gesprekken niet over "agribusiness" en/of de imkers
voor het bestuiven van de voornaamste oogsten betaald moesten worden, want het
gebeurde allemaal gratis. En wist U of realiseert U zich dat de bijenhouders
de eerste onder de boeren waren die vrachtauto's begonnen te gebruiken?
De
reden voor deze opsomming van deze oude feiten ligt bij mij in het schetsen
voor U van de achtergrond van deze bijenonderzoekers uit een ver begin en het
vallen en opstaan waarmee ze te maken hadden om hun werk af te maken. Het salaris
van een Universiteitsprofessor in 1936 was ongeveer 3000 dollar per jaar. En
het geld voor onderzoek dan, kwam dat er bij? Bent U maf? Dat moesten ze ook
betalen van dat salaris. De USA en de rest van de wereld begonnen juist weer
uit het dal van de grote economische wereldcrisis te krabbelen en geld was
een schaars artikel. Het arbeidsloon lag toen bij 20 dollarcent per uur.
Ik
kreeg mijn eerste bijenbaan in 1941, toen alles reeds weer een beetje beter
werd, bij een bijenhouder in de staat New York. Hij betaalde me
30 dollar/maand plus kost en inwoning (en ik had het er goed en hoorde
als 't ware bij het gezin). Daarvoor moest ik 60 uur in de week werken
en de prijs van de klaverhoning was 6 dollarcent per pond.
Nu
terug naar Dr. PARK's werk. Hij vermeldt dat hij in de 20 jaar ervoor
verschillende berichten over immuniteit of resistentie tegen AVB tegenkwam --
deze grote namen inbegrepen: Rauchfuss uit Colorado; B. Lineburg uit Illinois;
Charles Mraz uit Vermont; C. Alfonsus uit Wisconsin en R. G. Richmond eveneens
uit Colorado.
PARK
nam contact op met bijenhouders die dachten dat ze resistente volken hadden en
vroeg ze hem deze koninginnen te schenken, zodat hij een "logische en
wetenschappelijke studie" kon opzetten naar, zoals hij zei: " Bestaat
er variatie in resistentie tegen AVB bij honingbijen?" Hij ontving zo
45 koninginnen, maar slechts 25 bezaten voldoende weerstand om in 1935
getest te worden. Hier kwamen nog 6 controle volken bij, die van een stam
waren die gemakkelijk te besmetten waren. Deze eerste test werd uitgevoerd in
Atlantic, Iowa, op de boerderij van Frank C. PELLETT, die op dat moment een baan
had bij de American Bee Journal.
De
eerste belangrijke vraag was hoe aan ieder volk een standaard-besmetting moest
worden gegeven. Drie personen hadden een suikeroplossing of honing gebruikt
waarin een aantal sporen waren opgelost, maar er werd tevens vermeld dat deze
methode vaak mislukte, zodat de volken niet ziek werden. Professor Muck uit
Oostenrijk berichtte dat wanneer een vierkant stukje broed dat veel
schilfertjes met AVB bevatte, uitgesneden en wel in het broednest geplaatst
werd, altijd tot de ziekte leidde. Dit werd de methode die hij (PARK) voor zijn
werk koos. Het kleine vierkantje van 2½ x 2½ inch bevatte
ongeveer 200 cellen. Bijna de helft bevatte korstjes met AVB, maar geen
enkele stukje bevatte minder dan 75 stukjes. Bovendien kwamen alle
stukjes met besmette raat uit hetzelfde volk.
De
besmette stukjes raat werden gedurende de eerste drie weken van augustus
gemaakt en veelvuldige observaties werden verricht over de stukjes ingevoerde
raat. De laatste inspectie werd gedaan op 28 september en het broeden was
nog volop aan de gang. Op die datum waren zeven volken vrij van de ziekte. Dit
vormde de start van een vruchtbare serie onderzoeken, die gevolgd werden door
verslagen van onderzoeken door PARK en Prof. F. B. PADDOCK, de Staatsbijenhouder
van de staat Iowa.
Heel
speciaal was een experiment dat hij het jaar daarop uitvoerde. Nadat hij
vastgesteld had op de hierboven geschetste wijze dat een volk resistent was,
stelde hij de bijen bloot aan een veel zwaardere test door een zwaar besmette
raat, in zijn geheel, midden in het broednest te plaatsen. Zeven dagen later
waren alle korstjes verwijderd en eitjes en larven waren aanwezig, maar kort
tijd later verscheen besmet broed op de andere raten van het broednest.
Vijf-en-veertig dagen nadat hij de besmette raat in het broednest had gehangen,
was het volk in hoofdzaak vrij van besmetting.
Toen ik
bijen hield in Vacaville, Californië, ongeveer 7 jaar geleden, deed ik
precies hetzelfde experiment behalve dan dat mijn koningin geïnsemineerd was en
zich in een klein 3-raams volkje bevond. Vierentwintig uur nadat ik het raam
met vele duizenden korstjes middenin het kastje gehangen had, was het halve
raam schoongemaakt en bevatte het eitjes. Een week later was het gehele raam
vrij van besmetting en bevatte het eitjes en larven, maar de beide andere ramen
zagen er ziek uit en werden ook hier en daar schoongemaakt. Dit werk dat door
PARK werd begonnen in 1935, werd voortgezet tot bijna 100% van alle volken vrij
waren van ziekte en van deze stam materiaal verkocht werd aan bijenhouders
vanaf ongeveer 1942. Met deze ziekteresistente stam werd voor de verkoop
geadverteerd in de American Bee Journal tot tenminste 1950, toen men ermee ophield
(uit gebrek aan belangstelling denk ik)
Nog een
ander karwei werd ondernomen door Dr. Allan Woodrow van de oude Bee Culture
Division van het USDA (United States Department of Agriculture) uit Laramie,
Wyoming, dat toen het centrum voor bijenziekten was. Ook dit wierp nog een
licht op het mechanisme van ziekteresistentie. De titel "Gedrag van
honingbijen jegens broedinfectie door AVB" werd gepubliceerd in de
American Bee Journal in augustus 1941.
Dr.
Woodrow maakte een apparaatje waarmee hij een individuele cel op elk raam
telkens opnieuw terug kon vinden om deze telkens opnieuw te bekijken. Hij deed
zijn waarnemingen in 1937 en 1938 bij bijen die hij had ontvangen van Dr.Park
en die door deze resistent genoemd waren. Waarnemingen werden in het
laboratorium tevens gedaan bij bijen die bekend stonden om hun ontvankelijkheid
voor besmetting. Hij constateerde dat er een ruime spreiding bestond in de
hoeveelheid tijd die resistente bijen nodig hadden om de door een AVB-infectie
gedode larven te verwijderen: van 1.7 tot 9.8 dagen. Verder vond hij dat
des te meer geïnfecteerde cellen er in een volk waren, er des te trager dood
materiaal opgeruimd werd.
Later
werden er door Park nog veel meer artikelen gepubliceerd, omdat hij het
programma nog jarenlang voortzette.