Commentaar op het artikel van Steve Taber over ziekteresistentie

 

door A.H. de Witt

 

            In het artikel van Steve Taber (Het gedrag van bijen) zitten een paar onvolkomen­heden. Het is natuurlijk moeilijk de pre­cieze oorsprong daarvan op te sporen, maar ik vermoed dat Taber of niet al te moeilijk wilde doen over erfelijkheidsleer (en daardoor uitgleed) of dat hem een te beperkt aantal pagi­na's was toegemeten en het artikel wat gecompri­meerd moest worden, waardoor er het nodige wegviel.

            De richting die in het artikel wordt aangegeven onder­steun ik van harte. Het gaat immers in dat artikel om via de weg van de teelt koningin­nen op te sporen die compleet ziekte-resis­tent zijn tegen allerlei bacteriële aandoeningen van het broed. Die weg hoeft niet eens zo lang te zijn, maar vereist een groot aantal volken (mogelijk in samenwerking met anderen) en een scherpe opmerkings­gave.

 

Waar gaat het nu mis in dat artikel?

 

         Ziekte-resistentie.

 

            In de eerste plaats maakt hij niet duidelijk wat hij bedoelt met "ziekte-resistente" konin­ginnen. Omdat het hier om een tweetal genen gaat (één voor wel/niet ontzegelen en één voor het wel/niet verwijderen) ligt het voor de hand om te denken aan koninginnen die zelf voor beide genen recessief zijn (rruu). Die koninginnen zijn zelf voor de volle 100% ziektere­sistent. Een koningin kan ook voor beide genen hetero­zygoot zijn (RrUu), of voor één gen homozygoot dominant en voor het andere heterozy­goot (RRUu of RrUU). Ook andere combi­naties zijn mogelijk, waarbij de koningin ten dele resistentie in zich draagt in de vorm van allelen. Een konin­gin die RRUu is, is zelf niet ziekte-resistent, maar kan via een goede aanpa­ring met ru-darren echter wel werksterbijen voortbrengen die o.a Rruu en daardoor "ontzege­laars" zijn. Zo'n zustergroep van bijen maakt het volk ten dele ziekte-resistent. Het zou mooi zijn als er in dat volk ook nog "verwijderaars" als zuster­groep zouden zijn nl. rrUu, maar dat is helaas met zo'n konin­gin niet mogelijk.

            De vraag die nu resteert is wel duidelijk: wanneer is een volk nu ziekte-resistent? Wanneer de koningin rruu is en de darren waarmee ze paarde alle ru, dan zijn alle zustergroepen in het volk (de werksters) voor deze beide genen 100% ziekte-resistent. Is de koningin echter RrUu en de darren alle ru, dan krijg je vier verschillende zustergroe­pen als werksters nl. RrUu (100% ziekte-gevoelig), Rruu (100% ontzegelaars), rrUu (100% verwijderaars) en rruu (100% ontzege­laars en ver­wijderaars) (N.B. de conclusie hieruit is dat de beide genen elk op een ander chromosoom liggen, hetgeen ook duide­lijk wordt gemaakt in het in het Bulletin (nr. 23) verschenen artikel van W.C. Rothenbuhler uit 1967). Een koningin die RrUU is en paart met ru-darren levert zustergroepen op in het volk die òf RrUu zijn (100% ziektege­voelig) òf rrUu zijn (100% verwijderaars). Aan zo'n volk heb je niks met betrekking tot Amerikaans Vuilbroed.

            Een volk is dus ziekteresistent wanneer alle werksters rruu zijn of wanneer een deel dat is en een ander deel ontze­gelaar en/of verwijderaar.

 

         De aannames.

 

            In de tweede alinea onder tabel 1 zegt Taber dat er van de 150 geïnsemineerde koninginnen 8 ziekte-resistent bleken te zijn. In percentages is dat 8/150 x 100% = 5,3%. Een paar regels verder: .... wanneer er een ziekte-resistent volk wordt gevonden, dan moet er worden aangeno­men dat de koningin hete­rozygoot is en dat ze heeft gepaard met slechts één of twee ziekte-resistente darren. De vraag hier is: wat bedoeld hij met heterozygoot? Dat kan een koningin zijn die RrUu is (dub­bel heterozygoot) of een konigin die enkel heterozygoot is (RrUU of RRUu). Wanneer de darren ru zijn, dan krijg je van koningin RrUu 4 genotypisch verschillende zuster­groepen van werksters (elk 25%), van koningin RrUU werksters die rrUu zijn (100% verwijde­raars) en werksters die RrUU zijn (100% ziekte-gevoelig). Van koningin RRUu krijg je werksters die RrUu zijn (100% ziekte-gevoelig) en werksters die Rruu zijn (ontzege­laars). Laten wij maar op onze beurt aannemen dat hij dubbel heterozygote koninginnen bedoeld.

 

         De darren.

 

            Wanneer darrevolken worden opgesteld voor bevruchting, dan zou het ideaal zijn wanneer de zusterkoninginnen in die volken allemaal rruu zouden zijn. Taber geeft aan dat 8 van de 150 koninginnen op die manier waren aangepaard via kunstmatige inseminatie, althans een deel van het sperma was ru. Wanneer de darrevolken koninginnen hebben die RrUu zijn, dan is in het sperma van de darren slechts voor 25% ru aanwezig. Teel je koninginnen na van een RrUu-koningin dan heeft 25% van haar geslachtscel­len het ru-aandeel. Gecombineerd met ru-sperma geeft dit 25/100 x 25/100 = 0,0625. Slechts 6% van de dan tot stand komende koninginnen is dan rruu. De resterende 94% bestaat uit een mix van ziekte-gevoelige, ontzegelaars en verwijderaars. Het ideaal is dan nog ver verwijderd, maar het begin is er.

 

          De uitspraak:.... zodat de helft van de 8 koninginnen nu homozygoot zal zijn voor ziekte-resis­tentie en de andere helft heterozygoot.

 

            Wanneer een heterozygote koningin RrUu paart met ru-darren krijg je, zoals hierboven al is aangetoond, vier in genoty­pisch en fenotypisch opzicht verschillende groepen werksters. Taber spreekt over half-half-verdeling. Dat kan alleen maar wanneer je voor het gemak doet alsof het bij de ziekte-resis­tentie maar om één gen gaat. Laten we even aanne­men dat dat gen 2 allelen heeft: Z (ziekte-gevoelig) en z (ziekte-resis­tent). Dan zou een heterozygote koningin Zz zijn en paren met z-darren. Het werkster-nageslacht bestaat dan uit de groepen Zz (ziekte-gevoelig) en zz (ziekte-resistent). Inderdaad een 1 : 1 verhouding. Taber heeft hier wat te gemak­kelijk willen doen.

 

         De genfrequenties: 5 - 10%, 50 % en 75%.

 

            Er werden 150 koninginnen geïnsemineerd. Daarvan bleken er 8 ziekte-resistent te zijn: (8/150) x 100% = 5,3%. Laten we aannemen dat Taber met deze 5,3% de heterozy­gote Zz-moeren aanduid. Maar onder die 8 koninginnen zouden ook één of meer­dere zz-koninginnen kunnen zitten, hoewel die kans wel erg klein is. Dat betekent dat die 150 voor het merendeel beston­den uit ZZ-koninginnen, een klein deel was Zz en een nog kleiner deel kan zz zijn geweest. Hieruit valt wel degelijk de allel-frequentie te berekenen. Ik zal U de wiskundige achter­grond onthouden, maar uit die ZZ-koninginnen (142 stuks) volgt de allel-frequentie voor ziekte-gevoeligheid nl. de vierkants­wortel uit 142/150 = 0,97. Aangezien de alllelen voor ziekte-gevoeligheid en ziekte-resistentie samen 1 zijn (100%) volgt daaruit dat de allelfrequentie voor ziekte-resistent 0,03 is. De kans op een zz-koningin is dan het kwadraat van 0,03 = 0,0009. De kans op een heterozygote is dan 0,058 (=5,8%). Dit is in overeenstemming met de 5 - 10% die Taber noemt. Ga je nu van die heterozygote koninginnen, die met ru-darren hadden gepaard, natelen (en natuurlijk weer laten bevruchten door ru-darren) en die koninginnen bevolken dan je bijenkasten, dan heb je een koninginnen-populatie die voor 50% uit Zz bestaat en voor de resterende 50% uit zz. De allelfrequen­tie is dan opgevoerd van 0,03 naar 0,7 (vierkants­wortel uit 50/100). Teel je van deze beide groepen koninginnen weer na en paart aan met ru-darren, dan neemt de allefrequentie voor ziekte-resistentie nog meer toe.

 

            Het probleem is alleen dat het niet om één gen gaat, maar om twee genen. Daarbij is de zoekweg wat langer en wat inge­wik­kelder. Dat neemt niet weg dat uit het boven­staande wel duide­lijk is geworden dat selectie zeer zinvol kan zijn en dat het mogelijk is om de frequentie van de gewenste genen (welke dat dan ook zijn mogen) in vrij korte tijd op te voeren. Daarvoor is nodig veel volken, samenwerking met andere im­kers, een beleid binnen een bepaalde groep koninginne­telers (Bestuur BBV en Licentie-nemers??), opmerkingsgave en doorzet­tingsver­mogen.

 

  Aangezien het bij Amerikaans Vuilbroed om een ernstige broedziekte gaat, hoewel de bijen er al eeuwen mee leven en het kennelijk als soort toch overleven, zou het zeer zinvol zijn een bijenpopulatie in het leven te roepen, die absoluut ziekte-resistent is. Het lijkt mij toe dat dit alleszins de moeite waard is om ons de komende jaren op te rich­ten. Resis­tentie tegen Ameri­kaans Vuilbroed betekent daarnaast ook resistentie tegen allerlei andere bacteriële broedziekten.